Bij de opening van 'Het Postkantoor van Poëzie', strandhuisje 53 bij paal 12, augustus 2002
Na het welkomswoord van Willem Broens opende Theo Timmer met vier gedichten van de overleden Texelse dichter Linder Kuiper.
Als geschenk bood hij Broens twee verzen van Kuiper aan, voor deze gelegenheid passend gevat in een stevig herkurkte wiergroene wijnfles.
T w e e g e d i c h t e n
L i n d e r K u i p e r
Elegie
Het door kou bevangen water
trekt een lange deining
achter de kiel van de wind.
Even strak liepen de lijnen
van ons evenwicht
in elkaar over, liefste.
Het leeft niet meer nu taal,
vereenvoudigd in poëzie,
zichzelf zoekt.
Zelfs geen woord
raakt het vragende in je stem
zoals eerder
toen de zee
zich flonkerend in de branding wierp,
zeeblauw.
Stad
Er wonen in het toevallige licht
beschaafde stemmen en gekamde haren,
donkere overjassen, harde handen en
bekende klanken die de
orde der stilte overtreden.
Ook de lichte
meisjes wonen in het licht en
verstuikte enkels, tramrails, draden,
horlogeketting, blinde brilleglazen,
de naar zijn asbak neigende sigaar
en zelfs de meest uiteenlopende voeten
onder aan de stille stoet der hoeden.