W i n t e r n a c h t  o p  T e x e l


J a n  G r e s h o f



Uit: Oud zeer, Nijgh en van Ditmar



Het land ligt naast het harde zwarte pad
Onder de maan verloren en verzonken
Het water glanst verleidelijk en glad
En ik loop daarlangs volkomen vrij en dronken

Mismaakte en zotte wilgen zonder blad
Wringen geweldig hun gekorven tronken
Het eiland geurt zo vruchtbaar en zo zat
Naar 't polderwater en de vette bonken

In mij is ook die drang, dat geurig gisten
Gelijk in de aarde 't oude wilgenhout
Mijn adem mengt zich met de lichte misten

En ik voel mij nieuw, ik voel mij eeuwenoud
Ik weet niet, én meer dan de allerwijsten wisten
De winter gloeit, en alleen de dood is koud




D e  D i j k


F r o u w i e n  v a n  V o o r e n  -  K u y p e r



Uit: De kanten waaier, Kok Kampen



De dijk ligt als een donker dier te waken
Over de mensen en hun schrale baat
Terwijl de kanteling van 't lichtend baken
Haar witte wieken langs de hemel slaat

Vanuit de nevelige velden maken
Zich enkele schapen los: een dun geblaat
Stijgt langs de karteling der lage daken
Dat, even, klagend in de stilte staat

Hier wordt het leven tot een tragisch tasten
Van kleine mensen met te grote lasten
Het voetpad langs de dijk is hard en smal
De treden gaan er steil en stug naar boven
En slechts voor hen, die in een doel geloven
Schijnen de lichten van den Overwal




T e x e l



C h r i s t i a a n  T e r p s t r a




Dit eiland heeft zijn eigen lied
De vogels, die den zomer duchten
Gaan schreeuwend door de hoge luchten
En roepen om een ver verschiet

Dit eiland heeft zijn eigen licht
Het glinstert boven verre stranden
En overstuift de vlakke landen
Gespreid achter het duingezicht

De eigen zee omspoelt dit land.
Ze vloeit zo grijs rondom de dijken
En spat, zover de banken reiken
Haar schuim op een toekomstig strand

Dit eiland heeft zijn eigen tijd
Wie weet, wanneer die is gekomen?
Om 't kale graf staan scheve bomen
De grond is open en bereid




B r i e f  u i t  E i e r l a n d



M a r i a  v a n  O o r s o u w


Uit: De tweede ronde, uitgeverij van Oorschot



Poëtisch? Hoe vaak we niet hand
In hand wandelden door het werkverschaffingsbos?
Na zure regen zon zagen schijnen op kale stammen
En we jaarringen telden van een omgehakte boom?

Prozaisch? Onze eindeloze tochten over een
Uitgestrekt strand bezaaid met oranje afwas
Handschoenen, te veel om bij stil te staan?
Draagt de zee zoveel vuils met zich mee?

Zie je, ik had zo graag poëzie over jou en mij
Willen schrijven, een gedicht over ons uitzicht
Vanaf het strandterras, de aanstormende golven
Hoe mooi dat was in de omlijsting achter glas
Tot de ruit uit de sponning werd gelicht

Zagen wij toen, te laat, ons eigen eiland pas?
Ze zeggen dat het slijt met de tijd, maar
Scherper en groter zie ik nu het gemis
Van twee drenkelingen, gedreven door het tij
Dat niet te keren is

Ik ben aangespoeld op de Volharding
Een polderboerderij in Eierland, en jij?
Nog zie ik boven het water je wuivende hand
Ben je gelukkig, daar aan de overkant?




D e  z e e  e n  d e  v r o u w 


B e n n y  H o l t r o p


Vrijdagmiddag 16 maart 1990

Nog eenmaal worden de motoren gestart van de 'Anneliese' hoog op het strand bij paal 18



De zee is langzaam en ijl gaan zwijgen
Uit medelijden misschien
En slaat nu gade wat ze heeft aangericht
De Anneliese uit Kingstown
Hoog op het strand bij paal 18
Heeft nog eenmaal haar
Onwaarschijnlijke paardekrachten ontketend
De diesels hebben stampend
En verrukkelijk stinkend
Terugverlangd naar haar
Die hen lamlegde
Maar de zee antwoordde niet vandaag
Glimlachte slechts vol zelfbehagen

Want de zee is een vrouw
Die de man verslindt
En hem daarna baadt
In de weelde van haar raadsels

Mijn god,
Zal ik haar ooit voldoende liefhebben?














Het Open Boek Texel


< Terug