Het Open Boek Texel


< Terug








Boerenbouwkunst op Texel



Een beknopte samenvatting


450 jaar boerderijbouw in relatie tot agrarische geschiedenis en wooncultuur



Historisch boerderij-onderzoek geeft steeds een voorlopig oordeel op basis van thans beschikbare kennis en interpretaties.
Dat geldt ook voor dit boek.
Gelukkig is er nu veel meer bekend over historische geografie en agrarische geschiedenis dan in de beginjaren daarvan, maar met name Middeleeuwse bronnen blijven schaars.

Een van de uitgangspunten bij het schrijven van dit boek is dat de ontwikkeling van de boerenbouwkunst bepaald wordt door die van het agrarisch bedrijf en door economische, sociale en culturele factoren.
Dat is tegenwoordig de standaard benadering bij historisch boerderij-onderzoek in Nederland.
In verband daarmee leveren de hoofdstukken 1 t/m 4 de achtergrondinformatie waarmee de ontwikkelingen in de boerderijbouw tot en met de achttiende eeuw (hoofdstuk 5 t/m 8) in een bredere context kunnen worden geplaatst.

Van terpenbouw en kleinschalige aandijkingen door de plaatselijke bevolking werd in de late Middeleeuwen overgestapt op inpolderingen door gunstelingen van de Hollandse graven.
In de 14de en 15de eeuw werden vervolgens gronden bedijkt met behulp van kapitaal van rijke stedelingen uit Holland.
Ze hoopten dat exploitatie van die bedijkte gronden een lucratieve belegging zou blijken.
Die rijke stedelingen waren vooral koopman. Vaak waren dat bereisde lieden met een brede ontwikkeling.
Zij introduceerden in de zestiende eeuw nieuwe boerderijvormen in Noord-Holland, waaronder een voorloper van onze huidige stolpboerderijen.

Waarschijnlijk rond 1560, In een tijd van armoede en ellende voor de Texelse bevolking, werden de eerste stolpboerderijen (of varianten daarop) op Texel gebouwd. Taxaties van onroerend goed in 1561 vermelden in het buitengebied enkele boerderijen die veel hoger getaxeerd zijn dan de overige; enkele tot drie en vier maal de getaxeerde waarde van het huis van de schout in Den Burg.
Dat was toen nog een met riet gedekt huis met bepleisterde, bakstenen muren.

Op een landmeterskaart uit 1594 zijn die toen moderne stolpboerderijen te zien, samen met een aantal van de toen nog gebruikelijke langhuizen.
Die kaart markeert een cruciale periode in de geschiedenis van de Texelse boerderijbouw: in die periode, tot ongeveer 1630, maakte de armoede van de toen bijna verstreken 16de eeuw plaats voor een welvarender tijd.
Daarvan profiteerde ook de agrarische bevolking.

Vanaf die tijd werden er, behalve voor overkantse beleggers, ook stolpboerderijen gebouwd voor Texelse boeren.
Die vroege stolpen verschilden van de huidige. Niet allen waren ze kleiner, maar het waren voor het grootste gedeelte langhuisstolpen, stolpen met een kort aangebouwd voorhuis.

Tot ver in de negentiende eeuw waren de boeren op het oude Texel primair schapenhouders, met daarnaast vaak enkele stuks rundvee en wat bouwland. Hun zaaigoed werd op de zolder van het voorhuis opgeslagen, door een gemetselde muur gescheiden van de stolp.
Onder invloed van de burgerlijke wooncultuur werden in de 18de eeuw die korte voorhuizen langer: er werd een binnenkamer, een woonkamer gebouwd.

Ook veranderingen in de bedrijfsvoering hadden dikwijls ingrijpende consequenties: het aanbouwen van een tweede vierkant is daar slechts één voorbeeld van, de verschuiving naar de bouw van stolpboerderijen zonder voorhuis een andere.
In dit hoofdstuk over vorm en indeling worden tevens de Texelse schapenboeten en de overige onvolledige stolpen besproken: stolpen waar een buitenstijlruimte geheel of gedeeltelijk ontbreekt.

De afmetingen van de Texelse boerderijen, inclusief de inhoud van het hooivak, waren en zijn nog steeds afhankelijk van aard en omvang van het bedrijf. Tussen duinboerderij en stolpen met dubbel vierkant zijn aanzienlijke verschillen.
Bij uitbreiding van het boerenbedrijf werd de benodigde ruimte tot in de dertiger jaren van de vorige eeuw vooral gevonden in de bouw of aankoop van schapenboeten. Desgewenst werden deze ook wel verplaatst.

Bij de bouw van stolpboerderijen en schapenboeten was de timmerman de belangrijkste man.
Hij vervulde meestal de rol van aannemer en vervaardigde de houtconstructie, het vierkant.
Onder zijn leiding werd ook het vierkant gesteld.
Maar de aanschaf van materialen voor de bouw of verbouw werd tot ver in de negentiende eeuw door de opdrachtgever verzorgd.

Samen met bouwmassa en kleurkeuze is de materiaalkeuze van boerderijen bepalend voor het landschapsbeeld:
Toen in het derde kwart van de negentiende eeuw oude stolpboerderijen vervangen werden en daarbij gebruik gemaakt werd van de toen moderne, harde donkere Belgische baksteen, verviel de noodzaak tot het jaarlijks witkalken van de buitenmuren.
Waarschijnlijk was dit in het landschap even ingrijpend als de introductie van de stolpboerderijen enkele eeuwen eerder en de introductie van nieuwe boerderijvormen in de twintigste eeuw.
Aan de materiaalkeuze wordt ruime aandacht besteed in hoofdstuk 7.

Veel Texelse boeren hadden een band met de zee: sommige hadden gevaren, maar vrijwel allemaal jutten ze.
Die band met de zee komt ook tot uiting in het gebruikte hout in de stolpboerderijen.
In tegenstelling tot bijvoorbeeld de stolpen in de droogmakerijen is er op Texel veel scheepshout verwerkt in de boerderijen.
Dat kwam nog in de twintigste eeuw van het strand - gejut of gekocht op een verkoping van de strandvonderij.
Dit gebruik van scheepshout is kenmerkend voor kustbewoners: ook elders in Nederland en op de Duitse en Deense Waddeneilanden kwam dit voor.
De frequentie waarmee dit op Texel gebeurde is wel hoger. Wellicht is dit een gevolg van het aantal scheepsstrandingen.

Riet, dakpannen, stro en helm, plaggen en Zeegras werden op Texel als dakbedekking toegepast.
Sommige stolpboerderijen waren in de 18e en 19de eeuw voorzien van dakspiegels.
Tegenwoordig worden deze dakspiegels als Westfriese elementen beschouwd.

Vanaf de 17de eeuw waren wandtegels een functionele blikvanger, eerst in de keuken en later ook in andere woonvertrekken.
Tot omstreeks 1900 werden op Texel werden alleen Harlinger tegels toegepast.
Sommige vermogende eigenaars van boerderijen lieten op bestelling tegeltableaus schilderen, of bestelden bij een kunstschilder een schouwstuk.
Met een gedeelte over toepassing van verven en kleurgebruik op en in Texelse boerderijen wordt dit hoofdstuk besloten.
Ook bij dit kleurgebruik zien we specifiek Texelse elementen.

In boerderijen worden bedrijfs-, en woonfuncties onderscheiden. Aan beide functies is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd.

Het bedrijfsgedeelte bevat meestal specifiek Texelse kenmerken.
De bogen op de wagendeuren zijn misschien wel de meest bekende.
Naast Texelse stallen, waarin de koeien met de kop naar het hooivak staan, zijn er Friese stallen.
In enkele boerderijen op Texel werd het Westfriese gebruik van de zomerstal geïntroduceerd.
Leem, afkomstig uit diverse leemkuilen, werd in het hooivak, op de dorsvloer en in de rijing aangebracht.

De korte voorhuizen van de eerste langhuisstolpen werden onder invloed van de burgerlijke wooncultuur langer.
Er werd naast de keuken een aparte woonkamer gebouwd.
Tot die tijd was de keuken multifunctioneel: er werd geslapen, gegeten, er werd voedsel bereid etcetera.

Naar mate de burgerlijke wooncultuur dominanter werd, werden ook de boerderijen aan de veranderende mode aangepast.
In de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw was de burgerlijke wooncultuur vrijwel geheel overgenomen.
Zo verschenen er meerdere woonvertrekken, met specifieke functies.
Alleen de woonkeuken, het kloppend hart van de boerderij, wordt in minder multifunctionele vorm nog steeds in ere gehouden.

Op Texel is niet steeds sprake van een continue ontwikkeling in de boerderijbouw.
Dijkdoorbraken, inpolderingen en introductie van invloeden van elders zorgden steeds voor nieuwe impulsen.
Met name in de negentiende en twintigste eeuw waren die van grote invloed.

Samen met de grote veranderingen op sociaal-economisch en technisch gebied was dit voldoende reden om aan beide eeuwen een apart hoofdstuk te wijden. De inpolderingen in de negentiende eeuw vormden de opmaat tot de introductie van bouw-, en andere tradities uit vooral het zuid-westelijk zeekleigebied en Groningen.

Tot ver in de achttiende eeuw werden voornamelijk langhuisstolpen gebouwd en slechts weinig 'normaal' stolpen.
Ten gevolge van veranderende bedrijfsvoering verschoof deze verhouding langzamerhand, tot in het begin van de twintigste eeuw vrijwel uitsluitend stolpen zonder voorhuis gebouwd werden.
Dat waren de zogenaamde Noord-Hollandse stolpen en plaatselijke varianten van de Westfriese stolp.

De laatsten werden onder architectuur gebouwd.
Landbouwmechanisatie, de Tweede Wereldoorlog, schaalvergroting en globalisering drukten hun stempel op de twintigste eeuw.
Met de recent opgeleefde belangstelling voor het wonen in stolpboerderijen en het bouwen van woonstolpen wordt hoofdstuk 12 afgerond.