Wonen in een zooien huus
Uit: Langs Pagga's paadje, over de laatste bewoners van een plaggenhut op Texel
Een plaggenhut in Drente was iets heel anders dan aan de kust.
Hier beschikte men over juthout waar de binnenkant keurig mee kon worden afgetimmerd.
Al dat houtwerk kwam van het strand. Alleen het glas voor de ruitjes moest gekocht worden.
Op de foto van de keet is alleen het zijraam te zien.
Naar de rest moeten we raden.
Er zal vast wel een stenen schoorsteen zijn geweest en aan de rechter voorkant een deur en een raampje.
Uit overlevering weten we dat binnen eerst een 'hossie' was waar de petroleumstellen stonden.
In de enige kamer bevond zich tevens de bedstee.
Verder was er een open haard met een ketel aan een haak, een tafel met stoelen bij het zijraam en een kast.
Extra bergruimte was er nog onder de bedstee.
De houten wanden waren grijs geschilderd met verf die van het strand kwam.
Al met al verschilde zo'n woning weinig van andere huisjes op Texel, alleen deze was van plaggen gebouwd en niet van steen.
Het vervangen van zo'n 'zooien huus' door een stenen woning, zoals in 1885 gebeurde op 'Het Ruige Landje', werd beschouwd als een verbetering.
Maar het is de vraag wat geriefelijker was: een halfsteens muurtje of dikke zoden wanden?
Een stenen muur trekt wél minder ongedierte aan, zoals insecten, muizen, konijnen en andere gravende beesten.
Buiten bij de deur hadden ze een klinkerstraatje. Daarnaast een houten omheining met bloemen, een groentetuin met aardbeien, bessen, peren en ander fruit.
Buiten was ook een 'helmhok'. Dat was voor de menselijke uitwerpselen en alle andere mest.
Verder was er een hok voor de geit, maar daar lag ook weleens brandhout in te drogen.
Als dat vol was en het regende, lieten ze de geit in huis, vastgebonden aan de tafelpoot. Keutels werden in het vuur geschoven.
Antje had toen ze ouder werd last van reuma. Als remedie daartegen hield ze een tortelduif in een hokje in de kamer.
Ze had bovendien een paardenvel over haar stoel, dat moest ook helpen.
Het zal haar niet hebben geschaad, maar het heeft evenmin kunnen voorkomen dat ze steeds moeilijker ging bewegen.
Het water voor de huishouding kwam uit een kolk.
Dat water werd voor alle bezigheden benut: de was werd er in gespoeld, maar er werd net zo gemakkelijk een emmertje uit geschept voor koffie.
Het vuil bezonk wel, het water werd gezeefd en gekookt en 'elk beestje nam z'n vet mee'. Wie daar niet tegen kon werd niet oud.
Zo hebben de mensen op het platteland eeuwenlang geleefd, eenvoudig en arm, dat was overal hetzelfde.
Maar een zwaar leven was het wel. Kees werkte bij boeren en was van de vroege ochtend tot het donker altijd buiten in de weer met melken, spitten en greppels graven.
Daarnaast had hij ook nog zijn eigen erf en zijn woning bij te houden.
Bovendien moest hij vrijwel alle dagen naar het strand om te jutten, voor en na de dagtaak.
De kolk was een welletje, een bron, geen stilstaand water. De Mient was toen nog zó nat, dat de kolk nooit uitdroogde.
Ze hadden er een snoek in, die kwam als Antje floot. Ze voerden hem stukjes brood, herinnerde kleinzoon Jacob zich.
Het is waarschijnlijk een zeelt geweest, omdat snoeken geen brood eten.